Everts' blog

« | Thuis | »

Geleid door de Geest

Door Evert Everts | 22 juni 2013

Een bijzondere ervaring, door prof.dr.J.H. Bavinck, waarmee hij het boekje ‘Ik geloof in de Heilige Geest’ afsluit.

Ik wil nu, aan het einde van ons gesprek, graag een enkele, kleine geschiedenis vertellen, die ik zelf heb ondervonden, en die mij even iets heeft laten zien van de tere hulp van de Geest.
Het is gebeurd op het zendingsveld. Eens op een dag kreeg ik een uitnodiging van een zeer hoog geplaatst Javaans ambtenaar om in zijn huis voor een kring van ondergeschikten en belangstellenden een toespraak te houden over het gebed, naar christelijke opvatting. Vanzelfsprekend heb ik deze uitnodiging dankbaar aangenomen, in de hoop dat ik die avond een kans zou krijgen om een goed woord te spreken voor Jezus Christus.
Hoe meer de avond, waarop ik zou spreken, echter naderde, des te benauwder werd het mij. Ik kende deze ambtenaar in het geheel niet, noch ook één van zijn ondergeschikten. Het was dus een vreemde wereld, waarin ik zou binnendringen en dat maakt onwillekeurig al een beetje onzeker.
Mijn bezorgdheid werd echter nog groter, toen ik begon te bemerken, dat de man die mij uitgenodigd had, zelf een zeer overtuigd mohammedaan was. Hij was zelf naar Mekka geweest en had daardoor de eretitel van hadji. Hij was grondig bekend met de islamitische leerstellingen en had zelf ook reeds enige boeken geschreven van religieuze strekking.
Een van deze geschriften handelde over het gebed. Toen ik dat vernam heb ik aanstonds alle moeite gedaan om dat boek in handen te krijgen vóórdat ik zelf over het gebed zou moeten spreken. Gelukkig heb ik inderdaad de kans gekregen dat boekje te lezen. Het vertelde allerlei bijzonderheden over het bidden, zoals dat naar islamitische begrippen dient te geschieden. Aan het einde van het boekje maakte de schrijver een tegenstelling tussen dat islamitische gebed en het gebed zoals de christenen dat in praktijk brachten.
Het islamitische gebed, zo betoogde hij, is veel eerbiediger moslim buigt zich nederig voor Allah ter neer en looft Hem als de Heer der werelden, den Koning ten dage van het gericht. Hij durft ook ternauwernood iets aan God te vragen, omdat hij zich ervan bewust is dat alleen Allah weet wat goed is en wat schadelijk is. Eigenlijk is zijn gebed dan ook niets anders dan een zich vertrouwensvol in handen geven van Hem die alles bestuurt. Het zou oneerbiedig zijn Allah lastig te vallen met al onze kleine wensen en belangen. We roepen Hem aan en vereren Hem, meer niet. Het gebed van de moslim is dus feitelijk en zijn diepste kern alleen maar aanbidding.
Heel anders, zo ging het boekje verder, het gebed van een christen. Een christen valt God lastig met alles wat hij maar bedenken kan. Hij vraagt God om brood, om weelde, om een auto, kortom om al zijn zogenaamde behoeften. Zijn gebedsleven komt meer en meer in de ban van zijn kleine, aardse verlangens. Zo ongeveer was de strekking van het boekje dat hij geschreven had.
Ik moet bekennen dat de lezing van dit betoog mij enigszins onthutste. Wat moest ik daarop antwoorden? of moest ik in het geheel niet antwoorden en maar gewoon spreken over het christelijk gebed zonder naar zijn betoog te verwijzen. In die tijd heb ik God zeer gebeden mij bij te staan. Op het zendingsveld gevoelt een mens zich als dienaar van Christus zoveel machtelozer en ‘hulpelozer omdat hij telkens voor nieuwe eisen wordt gesteld.
Toen gebeurde er iets dat mij diep beroerde. Ik werd in die dagen een keer geroepen bij een gemeentelid, wiens zoontje van een jaar of zeven ernstig ziek was. Samen met de ouders zat ik bij het ziekbed. Ik praatte nog even met de jongen zelf en toen met de ouders. Aan het einde van mijn bezoek vroeg ik: zullen we nog samen bidden? Toen. ze die vraag bevestigend beantwoordden, ging ik voort: Wat zullen we vragen? De moeder hernam: Dominee, wij weten dat ons kind heel ernstig ziek is, maar we weten ook dat God machtig is hem aan ons terug te geven. Wilt U Hem bidden of Hij uit zijn genade ons lieve kind in het leven wil bewaren en aan ons teruggeven? En zo hebben we samen gebeden.
Toen ik de volgende dag terugkwam, was het kind erger ziek. Er was geen sprake meer van dat ik met het jongetje zelf spreken kon, want het had nu zeer hoge koorts. We hebben samen bij dat bedje gezeten en samen zijn we genaderd tot voor de troon van God. Toen ik weer aan de ouders vroeg wat we zouden bidden, luidde hun antwoord: Wilt U God, onze Almachtige Vader smeken of Hij dit grote wonder doen wil en hem redden van voor de rand van de dood? Maar wilt U Hem ook vragen of Hij, indien Hij in zijn goddelijke liefde en wijsheid anders handelen zou dan wij zo vurig begeren, ons de genade en de kracht wil schenken om niet tegen Hem in opstand te komen en het kind vertrouwend aan Hem af te staan? En zo hebben we samen gebeden.
De derde dag ben ik weer naar hen toe gegaan. Het kind was nu niet meer thuis maar in een ziekenhuis. Toen ik binnenkwam in de kamer zag ik al dat het einde naderde. Een zuster had het polsje van de jongen in haar hand. De beide ouders zaten bij het bedje. De ademhaling was zwaar, hijgend van benauwdheid, hij lag daar doodsbleek. We hebben niet veel meer gepraat die avond. Roerloos stonden we daar en keken naar die laatste, verschrikkelijke worsteling. Toen ik weer mijn vraag stelde van gisteren en eergisteren, zei de moeder: Wilt U God vragen of Hij ons in deze zware dagen heel erg sterken wil en ons vast doen staan in het vertrouwen in zijn vaderlijke liefde? En toen vervolgde ze, nadat ze enkele ogenblikken gezwegen had: En wilt U Hem bidden of onze lieve jongen niet lang meer behoeft te lijden? We hebben toen samen gebeden, neergeknield daar rondom dat bedje. En terwijl ik aan het bidden was, werd het plotseling anders. Even een heel zacht gerochel en toen was het doodstil. Die pijnlijke, hijgende ademhaling hield ineens op. Ik heb toen amen gezegd en we zijn opgestaan, alle drie. De zuster had nog altijd het polsje vast, maar toen wenkte ze ons dat het afgelopen was, en ze legde het nu slappe handje neer op het laken.
Misschien hebben we daar toen een of twee minuten roerloos gestaan. Wat konden we ook zeggen, zo vlak voor de dood en zijn majesteit ? En toen – ik zal dat nooit vergeten – zei de vader: Dominee, wilt U nu met ons danken? En weer zijn we neergeknield, en wij, kleine mensen die zo bitter weinig begrijpen van de wereld en van ons eigen leven, maar die weten mogen dat onze Vader in de hemelen in Jezus Christus ons vasthoudt in zijn heilige handen en dat alles, ja àlles veilig is, wanneer Hij bij ons is, wij hebben samen onze tastende handen naar Hem uitgestrekt en Hem geloofd, die te prijzen is tot in eeuwigheid.
Toen ik die avond naar huis fietste, was ik tot diep in mijn ziel bewogen. Er was iets van een schreeuw naar God en tegelijk iets van een jubel. Het was ineens alsof de wereld niet meer zo dreigend was en alsof de dood niet meer zo vreselijk was, en alsof heel in de verte iets zichtbaar werd van het licht van het Koninkrijk van Jezus Christus, dat komen gaat.

Een paar dagen later was de avond van mijn lezing, de lezing waar ik zo tegen op gezien had. Vreemd, nu was ik er in het geheel niet meer bang voor. De Heilige Geest was nu zo heel reëel bij me. Ik begreep dat Hij wilde dat ik alleen maar dit vertellen zou en dat ik daaraan zou vastknopen een goed woord voor Jezus Christus.
En verder kan ik alleen maar zeggen, dat we in dat huis van die hooggeplaatste ambtenaar een gezegende avond gehad hebben. Elke keer wanneer ik in later jaren aan deze avond terugdacht, was het me duidelijk dat, als we in dienst staan van de Heilige Geest en ons door Hem laten leiden, moeilijke dingen samenschrompelen tot heel eenvoudige zaken en onmogelijke dingen voor ons komen te liggen als een vlak land.

Rubrieken: Zv echt gebeurd |

Reacties afgesloten.